Historie

Een dodenakker achter de Nicolaaskerk

Ronald Grootveld en Ton Vermeulen
(eerder verschenen in ’t Seghen Waert 37-4 (2018) van het Historisch Genootschap Oud Soetermeer en is ten behoeve van deze website iets gewijzigd.)

Achter veel oude kerken ligt een begraafplaats. Ook de Nicolaaskerk heeft er een. De meeste Zoetermeerders hebben geen weet van het bestaan, verscholen als hij is tussen kerk en Pastoorsbos. Toch bestaat dit kerkhof al bijna 200 jaar.

De katholieken van Zoetermeer en Zegwaart hadden vanaf 1817 een eigen kerk in de dorpskern. Maar het duurde nog eens tien jaar voordat het gemeentebestuur toestemming gaf voor de aanleg van een begraafplaats. Direct werd een commissie ingesteld met als leden Joannes Lindeman, meestertuinman van de ambachtsheer op 't Huis te Palenstein in Zegwaart en rentenier Joannes van Zwieten uit Zoetermeer. Vijf dagen na hun benoeming voerden ze op zondag 22 juli 1827 overleg met de pastoor en begonnen met hun werkzaamheden.

In boerengrond

De benodigde grond werd al spoedig aangeboden door de tegenover de kerk wonende boer Joris Koppert. Zoveel aarde als nodig was mocht van zijn land gehaald worden. De overige landbouwers werden uitgenodigd hun paarden en wagens ter beschikking te stellen. "Dit alles geschiedde nu met zoo veel bereidwilligheid en geestdrift, dat zij, ondanks de drukte van den oogst, welke reeds begonnen was, op den feestdag van den apostel Jacobus den 25sten julij eenen aanvang met rijden maakten en den 11 augustus daaraan volgenden het kerkhof reeds voltooid hadden".

De plechtige inwijding vond later plaats op 5 september door de aartspriester van Holland en Zeeland Joannes van Banning. De vele andere geestelijken, hoogwaardigheidsbekleders uit Zoetermeer-Zegwaart en een grote schare katholieken en protestanten luisterden vervolgens naar de redevoering van een pastoor uit Gouda. De plechtigheid werd besloten met de lofzang Te Deum.
Op dat moment waren al twee mensen op het nieuwe kerkhof begraven, de eerste al twee dagen na de voltooiing. Het was de 33-jarige kerkmeester Jacobus Droogh, landbouwer in Zegwaart, die eerste rang werd begraven. Een gestorvene kon toen in vijf rangen een laatste rustplaats krijgen, de vierde van fl. 5 op een wat minder plechtstatige wijze dan een begrafenis eerste rang die fl. 20  kostte. Bovendien waren extra kosten verbonden aan de misdienaars, het luiden van de klokken en de zangers. De pastoor kreeg men er gratis bij.

Het zieleheil van Arie Vijverberg

Arie Vijverberg had veel geld en goed te verdelen maar hij begon in 1841 zijn testament met de bepaling dat zijn lichaam op het R.K. kerkhof van Zoeterwoude moest worden begraven. Zijn vrouw Maria van den Bosch was immers al voor de aanleg van het kerkhof overleden en is toen ook in Zoeterwoude begraven. Na het overlijden van Arie is 20 gulden betaald aan schipper Dirk Sentel voor het vervoer van de familie en het lijk naar Zoeterwoude. De begrafenis heeft daar plaatsgevonden. De doodsmaaltijd werd gehouden aan de Voorweg. Daar waren oppassers aanwezig om alles in goede banen te leiden. Voorafgaand aan de begrafenis was het overlijden in het dorp aangezegd door middel van een “wee”, een rouwbrief. Jan van Dijk uit Delft verzorgde de “zielenprintjes”, bidprentjes. In de Nicolaaskerk aan de Dorpsstraat werd een uitvaartdienst gehouden, geheel volgens de bepaling van het testament: “voor de rust mijner ziele en dat alsdan zoodanig getal waschkaarsen worden gebrand als dat geene, het welk mijne jaren zullen belopen, de kaarsen in drie gedeelten te doen branden tot dat zij geheel zijn afgebrand”. De pastoor zou daar 100 gulden voor krijgen.

Van de kerkmeesters van de Nicolaaskerk had hij nog 1200 gulden tegoed, waarvoor hij elk jaar 48 gulden rente ontving. Hij schold de hoofdsom kwijt maar bepaalde dat het kapitaal “ten eeuwigen dage” in stand moest blijven en dat er jaarlijks 12 intenties in die kerk “zoo lang dezelve kerk zal bestaan” voor zijn zieleheil en die van zijn vrouw moesten worden gelezen, waarvoor de pastoor 2 gulden per keer zou krijgen. Voorts legateerde hij de pastoor 300 gulden voor maar liefst 200 zielmissen voor hem en wijlen zijn echtgenote. Eenzelfde bedrag legateerde hij aan oud-pastoor Van Steenwijk, in 1836 vertrokken uit Zoetermeer, om in zijn nieuwe standplaats (Amsterdam) eveneens 200 zielmissen te lezen. Ook de pastoor van Hazerswoude ontving 300 gulden voor hetzelfde doel. Aldus 600 zielmissen en “eeuwig” 12 intenties per jaar.

Aan het armbestuur van Zoetermeer liet hij tenslotte 500 gulden na, uit te keren in de winter door zijn aangetrouwde neef Nicolaas Boonekamp, die toen “armmeester” was. 

Bron:
Stadsarchief Zoetermeer: Notariële archieven, m.n. akten dd. 15-10-1841, 29-10-1841, 17-12-1841 en 27-4-1842.

De Verrijzenis

In de loop der tijd ontstonden problemen door verzakkingen, wat niet vreemd is, als we weten dat het hele terrein uit veengrond bestaat. Veen oxideert en de druk van de opgebrachte grond duwde bovendien de ondergrond weg. Normaal werden vier lijken boven elkaar gezet, maar de onderste kwam nu in het grondwater te liggen.

Pastoor Van der Hagen maakte daar in 1872 werk van. Het brede dwarspad in het midden verviel en rondom het kerkhof werd aarde aangebracht om de oppervlakte te vergroten. Zo hoefden nooit meer dan drie lijken in een graf geplaatst te worden. Tegelijkertijd werden ook de tuin van de pastorie en het bos opgehoogd omdat deze met nat weer onbegaanbaar waren. De grond was afkomstig van de protestantse Jacobus Brandhorst aan de Voorweg, bij wie voor fl. 200 een stuk land ruim zestig centimeter mocht worden afgegraven. Onder toezicht van twee kerkmeesters zorgden de schippers Bos en Vonk via de wetering  voor het vervoer van de grond naar de Grote Dobbe.

​ De Verrijzenis achter op de begraafplaats, gebouwd in 1877 en gefotografeerd rond 1910 (foto M.J.A. van Leeuwen, collectie Hist. Gen. Oud Soetermeer)

We zien het kerkhof vervolgens regelmatig terugkeren in de notulen van het kerkbestuur. In 1873 verhuisde het ijzeren dwarshek tussen kerkplein en pastorie naar de begraafplaats en in 1877 werd de eerste steen gelegd van de kapel, die later de Verrijzenis zou gaan heten. Deze naam had het gebouw te danken aan de levensgrote stenen figuren, die in een nis de verrijzenis van Jezus op Pasen uitbeeldden, inclusief engel, Romeinse soldaten en de weggerolde grafsteen. In de kerk werd en wordt het lijdensverhaal van Jezus verbeeld in veertien zogeheten staties aan de wanden en buiten volgde de vijftiende statie: de verrijzenis.

In de volgende 35 jaar gebeurde weinig, behalve een regelmatig ophogen van de paden met grint. Bij de bouw van een nieuwe kerk in 1914 echter ontkwam ook het kerkhof niet aan de veranderingsdrift. Het voorste deel -mogelijk een meter of tien- viel ten offer aan het nieuwe veel grotere kerkgebouw en het kerkbestuur oordeelde, dat minimaal een meter grond moest worden opgebracht.
Daarna bleef het uiterlijk lange tijd ongeschonden, al moesten bomen plaats maken voor een heg, werd een sloot gedempt en de steen op het priestergraf vervangen. 

Met klokgelui

Rangen, standen en status beheersten het leven nog meer dan nu. Aanvankelijk kon in maar liefst vijf klassen worden begraven, later in vier. De prijzen voor een begrafenis liepen in de vorige eeuw uiteen van fl. 1,50 voor de vijfde klas tot fl. 20 eerste klas. Kinderen werden soms "klasse" begraven, wellicht bij hun ouders, maar vaker in een apart kindergedeelte van het kerkhof. Dat was dan inclusief de doodgraver en het onderhoud van het kerkhof. Als extra konden de nabestaanden nog kiezen voor een of meerdere misdienaars die enkele dubbeltjes kostten. Klokluiden moest apart worden betaald omdat de gelden de “kerk” toebehoorden en niet de administratie van het kerkhof. Twee uur hangen in de touwen van twee klokken leverde de kerk fl. 2 op, de luider 75 cent. De armen werden een half uur gratis uitgeluid, de luider kreeg dan een kwartje. De mannelijke zangers hieven dan ook gratis hun hemelse liederen aan, bij de eerste rang legde de familie drie gulden op tafel.

De stalen referentie aan de oude Verrijzenis bij de priestergraven (Foto Aat Hoogland)

Later werd de  prijs van een graf fl. 1,50 – fl. 20 , vermeerderd met onkosten voor het luiden, de luider, grafmaker, misdienaars, de pastoor en kaarsen bij het lijk van een kind. Een familiegraf waarin men zelf mocht bepalen wie daarin te begraven kostte fl. 50 ineens. Het bedrag was eerst twee keer zo hoog maar het kerkbestuur vreesde dat zij geen enkel familiegraf kwijt zou raken.

De overledenen

Op de begraafplaats werden voor het merendeel inwoners van Zoetermeer en Zegwaart begraven. Soms komen ook buitenstaanders voor, uit Leidschendam bijvoorbeeld en uit Bleiswijk, Zevenhuizen of Moerkapelle. In meerdere gevallen wordt in het begraafboek iets vermeld over de overledenen, dat we uit geen enkele andere bron kennen. Over een zelfmoordenaar bijvoorbeeld, die in 1828 in ongewijde grond werd begraven. Of over Adam Smook, die de "eerste klokkenluider van de roomsche kerk alhier" was. In 1834 overleed er nog een bovenlander, een 18de-eeuwse term voor lieden uit Duitsland. Er verongelukte iemand in het ijs en Jacobus van Sutphen had op 22-jarige leeftijd al een devoot leven achter de rug. In de cholerajaren 1849 en 1866 verdriedubbelde het aantal begravenen en in 1875 verdronken een broertje en een zusje samen. De zeventienjarige Johannes Hogendijk moest zijn werk in Den Haag door een val van een steiger met de dood bekopen en zo zijn er nog veel meer, veelal trieste, bijzonderheden over de overledenen opgenomen.

De begrafenis van Wim Gouweleeuw door de begrafenisvereniging in 1956 (foto G.P. van den Broek)

Begrafenisvereniging

Pastoor A. Leusen (1930-1944) vond het begraven blijkbaar niet plechtig genoeg verlopen. In 1932 vond hij twaalf personen die een R.K. Begrafenisvereniging wilden oprichten. Aan de bisschop werd gevraagd een geldlening te verstrekken voor onder meer zwarte pakken, hoed en zwarte handschoenen die door een verhoging van de tarieven zou worden afgelost. De dragers verrichtten hun werk tot 1945 “als een werk van barmhartigheid”. De handschoenen sleten nogal snel en er werd met klem op gewezen dat bij het laten zakken van de kist de touwen vooral “hand over hand” moesten worden gevierd. In dertig jaar droegen de twaalf en hun opvolgers 288 gestorvenen.

Toen de vereniging in 1963 wegens gebrek aan mankracht werd opgeheven wist ook niemand meer te vertellen hoe nu alle rechten en plichten van kerk en nabestaanden in elkaar zaten. Dat gaf verwarring.  Het duurde tot 1965 voordat een nieuw reglement werd goedgekeurd. De rangen of klassen verdwenen, hoewel een aantal mensen deze traditie graag had willen handhaven. 

Vanaf 1960 ging de uitbouw van Zoetermeer een grote invloed uitoefenen. De gemeente keurde een uitbreiding van het kerkhof niet goed en het werd snel te klein. Begrafenissen waren vanaf 1974 niet meer mogelijk; alleen in familiegraven was soms nog een plekje over. Vanaf die tijd werd begraven op het katholieke gedeelte van de Algemene Begraafplaats aan de Binnenweg. Toen dit vol was, is in 1981 de Hoflaan in gebruik genomen.

Groene Vingers

Intussen was in september 1971 wegens bouwvalligheid de bijna 100-jarige Verrijzenis afgebroken. Het verhaal gaat zelfs dat de gemeente van plan was het op de monumentenlijst te plaatsen; de ambtenaar die kwam kijken, was net te laat en vond nog slechts puin. Een kruis geschonken door buurman Van Swieten markeerde daarna de vroegere plaats van de Verrijzenis.

Na het overlijden in 1974 van koster Wim Verlaan, die het kerkhof beheerde en de administratie deed, achtte het parochiebestuur het kerkhof gesloten. Begrafenissen vonden nog slechts plaats in familiegraven tot een maximum van drie overledenen. De Groene Vingersploeg met onder meer Cees van Santen, Jan Moers en Cor van Wieringen hield de begraafplaats bij. Het onderhoud van grafstenen was problematisch omdat de meeste op algemene graven stonden die voor circa twaalf jaar waren uitgegeven. Sommige stonden er echter na vijftig of meer jaar nog. Deze stenen braken of brokkelden af, meestal bij storm of vallende boomtakken en soms door vandalisme.

Rustpunt

Rond 2010 maakte de lokale overheid plannen voor het gebied rondom de Grote Dobbe met woningbouw op het Nicolaasplein en het Vuurtorenplein. Het kerk/parochiebestuur wenste een nieuw parochiehuis. En in het midden van al die plannen lag het oude kerkhof dat dringend aan een opknapbeurt toe was. Dé kans om van het versleten kerkhof iets heel moois te maken. Vanaf 2008 zette een groepje parochianen zich aan het maken van plannen. Allereerst moest de gravenadministratie vanaf 1974 worden bijgewerkt en het oude reglement geheel vernieuwd. Vervolgens ging de begraafplaatscommissie kijken wat de toekomst kon zijn van het oude kerkhof. Daarbij bleek dat juridisch gezien het kerkhof nooit was gesloten zoals eerder gedacht.

Het parochiebestuur kreeg uiteindelijk een viertal scenario’s voorgelegd, die varieerden van ‘niets doen’ tot ‘opruimen en asfalteren’ en alles daar tussenin. Daarbij werd ook het Pastoorsbos betrokken. Die ideeën werden breed bekeken en vervolgens besproken tijdens een avond met belanghebbenden en betrokkenen.

Uiteindelijk besloot men om het kerkhof in samenhang met het Pastoorsbos geheel te renoveren tot een rustpunt in het centrum van de stad. Landschaps- en begraafplaatsarchitecte Ada Wille maakte een ontwerp dat ieders instemming kreeg. Op verzoek van het Historisch Genootschap Oud Soetermeer werden kenmerkende elementen van het oude kerkhof hergebruikt.

Renovatie

In 2017 kon met het echte werk worden begonnen. Het verzakte kerkhof werd opgehoogd met een meter aarde en zand. Alle graven werden zorgvuldig geruimd, de overblijfselen gingen in een zogeheten Verzamelgraf met aparte gedenksteen. Een enkel graf mocht nog niet worden beroerd vanwege de wettelijke tien jaar grafrust en bleef liggen. In het Pastoorsbos -inmiddels grotendeels verkocht aan de gemeente- werden dode en gevaarlijke bomen gekapt. Helaas konden daarbij de eenheid met het kerkhof en afgesproken zichtlijnen richting de nieuwe Nicolaasbrug niet gehandhaafd blijven.

In de zomer van 2018 was het voor de Groene Vingersploeg hard werken om ondanks de langdurige droogte het vernieuwde groen levend te houden. Op 14 juli wijdde de bisschop van Rotterdam, H. van den Hende, het vernieuwde kerkhof in. De eerste begrafenis volgde anderhalve maand later: de 98-jarige mevrouw. G. Lexmond-Duivesteijn. Ook de eerste urn kon worden bijgezet.

Ongedoopte kinderen

Vroeger werden ongedoopten en zondaars buiten de “gewijde grond” begraven, in de zoom van een kerkhof. Dit gebeurde vanuit de gedachte dat zij door afwezigheid van doop of door gedrag niet in het volgende leven konden komen en daardoor in een soort tussenbestaan bleven. Dit konden mensen zijn die zelfmoord pleegden of (nationaal-)socialist waren. De meesten waren evenwel dood geboren en daardoor ongedoopte kinderen. Zij kwamen vooral terecht links naast de Verrijzenis in “terra non benedicta” (ongewijde aarde). Er werd vervolgens (bijna) niet meer over hen gesproken, alsof ze niet bestaan hadden en het een schande was. In de jaren (19)60 vonden steeds meer priesters en parochianen die bepalingen onmenselijk en werden de regels soepel gehanteerd. Pas in 1983 is het Kerkelijk Wetboek aangepast. 

Op het kerkhof is nu boven de plek van de voormalige ongewijde aarde een monument voor al deze begravenen geplaatst. Het is een stenen engel afkomstig van de Oude Begraafplaats te Naarden, knielend op een oud fundament van het toegangshek. Hij/zij is de gevleugelde boodschapper van God; de lelietak aan de borst symboliseert zuiverheid en de engel “strooit” bloemen op de graven. Een gedenkplaat met de tekst: “Suja, suja, slaap maar zacht”, geeft de eerste zin van een oud wiegeliedje. 

***
Suja, suja, slaap maar zacht
Door de mooie stille nacht
Doe je oogjes nu maar toe
Want je bent zo moe, zo moe
Suja, suja, slaap maar zacht
Door de mooie stille nacht

***

Erfgoed behouden

Het bijna 200 jaar oude kerkhof diende na de renovatie tevens traditie en historie uit te stralen. Achter op het kerkhof kreeg de Verrijzenis weer een plaats, niet als gebouw maar als levensgroot silhouet in metaal uitgesneden. De oorspronkelijke rij grafmonumenten ervoor, waaronder die voor priesters, bleef behouden. Rechts van de Verrijzenis is het Verzamelgraf met de restanten van alle geruimde graven. Het wordt gemarkeerd door het forse kruis uit de jaren (19)20, afkomstig van het familiegraf Hekker, met de letters R.I.P., Requiescat In Pace, ofwel Rust In Vrede.

Ook zijn acht andere stenen door Oud Soetermeer uitgekozen om hun bijzondere vorm of de verhalen die deze grafmonumenten vertellen. Zij zijn tegen de achterwand van de kerk geplaatst.

Naast deze grafmonumenten is bij de ingang van de hooggelegen begraafplaats een deel van het ijzeren hek teruggekomen. In de 19de eeuw stond het op het plein voor de kerk. In al zijn eenvoud legt het nadruk op het eenvoudige dorpskerkhof van bijna 200 jaar oud, als oase van rust in het hart van de stad.

Bronnen:
Parochiearchief H. Nicolaasparochie, Zoetermeer:
Notulen kerkbestuur, aantekenboek P. van der Hagen, begraafregisters.
www.allezoetermeerders.nl; begraafregisters: in 1991-1994 bewerkt door de Genealogische Werkgroep Zoetermeer.
www.online-begraafplaatsen.nl/ (2017), met lijsten van namen en illustraties van de grafstenen die tot 2017 op de begraafplaats stonden.

Kok, H.L. Thanatos, de geschiedenis van de laatste eer. Heeswijk-Dinther, Berne Boekenmakerij 2005
Oosterhout, Bert van en Ton Vermeulen. De Nicolaaskerk 1916-1991: 75 centrum van een Zoetermeerse geloofsgemeenschap, Zoetermeer, H. Nicolaasparochie 1991.
Spruit, Jan. Kroniek van de Rooms-katholieke Begrafenisvereniging. In: ’t Seghen Waert 34-1 (2015) 18-25.